Amsterdam
In de loop van de zestiende en zeventiende eeuw groeit Amsterdam uit van een havenstadje aan de monding van de Amstel met ongeveer 10.000 inwoners tot een internationaal georiënteerde handelsstad met meer dan 200.000 burgers. In het begin van die periode is de bevolking nog homogeen katholiek en zijn er negentien kloosters gevestigd en twee parochies: een rondom de Oude Kerk en een rondom de Nieuwe Kerk. Tijdens de Beeldenstorm in 1566 geeft het door Antwerpse kooplieden gewaarschuwde katholieke stadsbestuur tijdig de opdracht om de kerkschatten in veiligheid te brengen. Amsterdam blijft lang katholiek, ondanks het feit dat al sinds 1572 verschillende Hollandse steden de zijde van de calvinistische opstand tegen de Spaanse overheersing kiezen. Daardoor wordt Amsterdam een katholieke enclave binnen een door de Watergeuzen beheerst gebied. Dat is desastreus voor de handel en leidt tot armoede. Op 26 mei 1578 trekken de geuzen Amsterdam binnen en zonder noemenswaardige strijd verandert de stad op deze dag, de Alteratie genoemd, van katholiek naar gereformeerd. De oude stadsbestuurders, de priesters en de kloosterlingen worden uit de stad verdreven. Calvinistische bestuurders nemen de macht over en gebruiken geld en grond van de kloosters voor nieuwe investeringen. Ze verwelkomen de protestantse vluchtelingen uit Antwerpen wanneer die stad door de Spaanse legers van de katholieke landvoogd Parma in 1585 wordt heroverd. In het begin van de zeventiende eeuw arriveren uit Spanje en Portugal gevluchte Sefardische joden. Amsterdam wordt ‘booming’. Zijde-industrie, suikerraffinage en diamantslijperijen brengen nieuwe werkgelegenheid en naast de handel met de Oostzeegebieden brengen de nieuwe handelsroutes met Oost- en West-Indië omvangrijke extra inkomsten.
De stad gaat uitbreiden. De majestueuze grachtengordel wordt aangelegd en vele handwerkslieden vestigen zich in de Jordaan. In 1620 wordt door het stadsbestuur besloten tot de bouw van nieuwe gereformeerde kerken waaronder de Westerkerk, een ontwerp van architect Hendrick de Keyser. Het wapen van Amsterdam prijkt sindsdien trots op de tachtig meter hoge Westertoren, die in het jaar van zijn voltooiing door de dichter Joost van den Vondel in zijn Gijsbrecht van Aemstel bezongen wordt. Later in de zeventiende eeuw krijgen de joden in ruil voor forse sommen geld toestemming voor de bouw van hun synagogen: de Portugees-Israëlitische voor de Sefardische joden en de Hoogduitse voor de uit Midden-Europa gevluchte geloofsgenoten. Voor andere niet-gereformeerde geloofsrichtingen bestaat wel geloofsvrijheid, maar geen toestemming daar in het openbaar van te getuigen. De katholieken maken daarom onder meer gebruik van Ons’ Lieve Heer op Solder, een schuilkerk die zich uitstrekt over drie etages van een koopmanswoning.
De grootste schuilkerk van Amsterdam is De Rode Hoed, een voormalige hoedenmakerij, waar van 1630 tot 1957 een remonstrantse kerk in gevestigd is. De remonstranten vormen aanvankelijk de gematigde vleugel van de gereformeerde kerk, maar zij worden door de Synode van Dordrecht in 1619 als ketters buitengesloten. Zowel Vondel als Rembrandt van Rijn sympathiseren met deze geloofsrichting. Als de beroemde remonstrantse dominee Johannes Uytenbogaert na een verbanningsperiode in het buitenland Amsterdam bezoekt, aarzelt Rembrandt niet in opdracht diens portret te schilderen. Dat ‘Portret van Johannes Uytenbogaert’ is nu een van de beroemde werken van het Rijksmuseum.